dinsdag 8 november 2016

CLT week 2- COPD

CLT 2 COPD:

Inleiding

In deze les ga je op basis van een casus aan het werk met achtereenvolgende: Het interpreteren van de casusgegevens, het opstellen van het behandelplan en  het uitvoeren van een fysiotherapeutische behandeling. Hierbij gaat het erom dat je in staat bent om de praktische vertaling te maken van de kennis en vaardigheden die je in de eerste weken van dit thema hebt geleerd. Centraal in de uitvoering staat hierbij de KNGF richtlijn COPD.

 Context:

Patiënten met chronisch obstructieve longziekten (COPD) hebben als belangrijkste klacht kortademigheid, vooral tijdens inspanning. Sommige patiënten hebben ook klachten van opgeven van overmatig sputum. Roken is een belangrijke factor in de etiologie van COPD, waarbij chronische inflammatie en destructie van longparenchym het gevolg zijn en aanleiding geven tot (vrijwel irreversibele) luchtwegobstructie. De incidentie (~6%) loopt uiteen als gevolg van met name verschillen in definitie. COPD is de derde doodsoorzaak. De ziekte heeft ook belangrijke socio-economische implicaties, zoals een hoog ziekteverzuim op het werk en zelfs beperkingen in de activiteiten van het dagelijks leven en een verminderde kwaliteit van leven. De behandeling van de aandoening richt zich in eerste instantie op het medicamenteus verminderen van de luchtwegobstructie en het stoppen met roken. Bij een deel van de patiënten moet ook het beperkte inspanningsvermogen gericht worden behandeld indien zich specifieke klachten op dit terrein voordoen. In de bij deze CLT behorende casus wordt dit aspect aan de orde gesteld, omdat hierbij de inbreng van de fysiotherapeut belangrijk is.

Opdracht:

Lees de casus behorend bij de CLT.

Medische diagnose en verwijzing naar fysiotherapeut:
Patiënt met matig ernstig chronisch obstructief longlijden (GOLD II), klachten van kortademigheid, beperkte inspanningscapaciteit en klachten bij activiteiten in het dagelijks leven. Gaarne verbetering inspanningstolerantie en vermindering klachten van kortademigheid.

1. Noteer alle gegevens en begrippen die je nog niet kent. Zoek de betekenis ervan op.
2. Verwerk alle relevante gegevens in een RPS-formulier
3. Trek verbindingslijnen om aan te geven welke verbanden je herkent.
4. Beschrijf de definitieve hypothesen, waarbij je de getekende verbindingslijnen gebruikt.
5. Noteer één of twee hoofd behandeldoelen.
6. Maak een behandelplan.
7. Voer één behandeling uit.
8. Laat je daarbij beoordelen door je medestudenten en vraag hen het BOF-POR-station Behandeling in te vullen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten